Sharon Dijksma, VNG-voorzitter en burgemeester van Utrecht, nam vorige week namens de VNG deel aan de SDG Summit van de Verenigde Naties in New York. Daar benadrukte ze dat lokale overheden van groot belang zijn bij het behalen van de Global Goals.

Op deze top werd gekeken naar de vooruitgang op de 17 Global Goals die zijn gesteld voor 2030. De Global Goals – ook wel Sustainable Development Goals (SDG’s) genoemd – zijn in 2015 door alle VN-lidstaten aangenomen. Inmiddels zijn we dus halverwege de termijn voor het behalen van de doelen. Tijdens de SDG Summit kwamen vertegenwoordigers van alle lidstaten bij elkaar om te bespreken hoe de doelen kunnen worden behaald.

Lokalisering van de Global Goals

De SDG Summit bood uitgelezen kansen om op het internationale speelveld de positie en het belang van decentrale overheden te profileren en samenwerkingsverbanden aan te gaan om met grotere slagkracht te kunnen inzetten op de lokale implementatie van de Global Goals. Dijksma sprak onder andere over het lokaliseren van de agenda voor 2030.

Lokale overheden zijn van groot belang bij het behalen van de Global Goals en steden zijn in het verleden vaker de aanjagers van verandering geweest. Dijksma: ‘Lokale overheden kunnen lokale oplossingen bieden voor wereldproblemen.’ Ook deelde ze met het internationale publiek hoe de VNG Nederlandse gemeenten ondersteunt met de implementatie van de Global Goals door middel van de Gemeenten4GlobalGoals campagne.

Toegang tot digitale infrastructuur

Daarnaast sprak Dijksma over digitale publieke infrastructuur. Ook hier spelen lokale overheden een belangrijke rol. Nederlandse gemeenten werken op verschillende manieren samen met private partijen om de toegang tot digitale publieke infrastructuur te vergroten. Sinds de pandemie is het besef dieper doorgedrongen dat er inzet nodig is om niemand achter te laten in de digitale revolutie.

Digitale infrastructuur raakt daarmee aan Global Goal 9 (industrie, innovatie en infrastructuur) en Global Goal 10 (ongelijkheid verminderen). Dijksma: ‘We vinden allemaal dat toegang tot schoon water en goede fysieke infrastructuur normaal is en dat overheden hieraan moeten werken. Waarom geldt niet hetzelfde voor digitale infrastructuur? We moeten hier opnieuw over nadenken.’