VNG Magazine nummer 6, 31 maart 2023

Tekst: Leo Mudde | Beeld: Ronald van den Heerik

Met een ambitieus essay zetten gemeenten het thema bestaanszekerheid stevig op de agenda. Het is hoog tijd voor een visie en als Den Haag niet levert, dan moeten de gemeenten dat doen, zegt Peter Heijkoop. 
 

Peter Heijkoop

Ambities koesteren mag, maar om een essay over bestaanszekerheid nou te vergelijken met het legendarische Akkoord van Wassenaar, dat gaat heel ver. Toegegeven, het is een zeer belangrijk onderwerp, maar trekken gemeenten niet een te grote broek aan met hun visie op een toekomst met bestaanszekerheid voor iedereen? 
Misschien wel, zegt Peter Heijkoop, wethouder (CDA) in Dordrecht en voorzitter van de VNG-commissie Participatie, Schuldhulpverlening en Integratie die het essay voorbereidde. ‘Maar dat was geen reden om op onze handen te blijven zitten. Ik heb de afgelopen jaren meermaals, on en off the record bij bewindslieden aangegeven dat er echt een structurele visie moet komen, een deltaplan om de bestaanszekerheid te borgen. Dat is een grondwettelijke taak van de overheid. Maar er kwam niets. Dan kunnen we als gemeenten wel blijven afwachten, maar daarvoor hebben we niet gekozen.’
Gemeenten, vooral de inwoners van gemeenten, kunnen het zich niet veroorloven te wachten tot Den Haag klaar is met wat Heijkoop noemt ‘politiek gedoe’: ‘Dat er allerlei crises tussendoor kwamen en dat je dan direct moet handelen, begrijp ik. Daarin hebben we als overheden ook samen opgetrokken, maar het blijft pleisters plakken. Daarom is het zo belangrijk dat de boel structureel op orde wordt gebracht. Maar als er dan ook nog politieke onmacht of onenigheid is over de oplossingen en het belang van bestaanszekerheid, dan zetten we als gemeenten de stap naar voren en gaan aan de slag.’
In het essay Bestaanszekerheid als belofte wordt samenhang aangebracht tussen alle factoren en het beleid dat invloed heeft op bestaanszekerheid. Zo’n integrale visie was er nog niet, stelt Heijkoop. Natuurlijk zijn er veel adviezen en rapporten verschenen over deelonderwerpen, zoals de positie van werkende armen, kinderarmoede of de effecten van het toeslagenstelsel, maar dit is het eerste stuk waarin alles samenkomt.

Hoog tijd

Het was ook hoog tijd, zegt Heijkoop. Als commissievoorzitter loopt hij al heel wat jaren de deur plat bij diverse departementen over een breed palet aan onderwerpen. ‘Steeds weer moest ik zeggen: beste mensen, dit gaat gewoon elke keer over bestaanszekerheid. Of het nou de doorgeslagen flexibilisering van arbeid was, of het lage minimumloon, of de enorme complexiteit van het toeslagenstelsel, het ging altijd over de onzekerheid bij mensen en het gegeven dat het bestaansminimum niet op orde is. Wij willen niet praten over de aanpak van menstruatiearmoede, vervoersarmoede of energiearmoede, maar over de wijze waarop we er met elkaar voor zorgen dat mensen kunnen rondkomen.’
Heijkoop zegt dat er lang sprake was van een bepaalde beeldvorming in Den Haag. ‘Bijvoorbeeld dat de bijstand een hangmat zou zijn. Dat beeld kantelt gelukkig. Je weet nu gewoon dat veel mensen met een uitkering ook een arbeidshandicap hebben, en je weet ook dat heel veel mensen die elke ochtend om half acht naar het werk gaan en toch niet rond kunnen komen. Zo zwartwit is het niet. Ik zie dat partijen als de VVD en ook mijn eigen CDA zich wel bewust worden dat ze hiermee aan de slag moeten. Maar het kabinet is alleen maar bezig te overleven, daar komt weinig visie vandaan. Dat maakt het lastig.’

Dit is een van de eerste dingen we nu moeten regelen

Dat er een klimaatcrisis is, een migratievraagstuk en een oorlog op een dagreis hiervandaan, dat alles mag geen reden zijn om het thema bestaanszekerheid maar even te parkeren. Heijkoop: ‘Juist al die crises hebben het vergrootglas gelegd op het feit dat die basis voor veel mensen niet op orde is. We gaan straks misschien voor het derde jaar op rij onder hoge druk een energietoeslag uitkeren. Dat betekent gewoon dat de uitkeringen en het wettelijk minimumloon by far niet genoeg zijn om van rond te komen, en dat het nog steeds niet loont om vanuit een uitkering te gaan werken omdat je dan jezelf in de onzekerheid stort. Dat is allemaal ongelofelijk hard aangetoond, ook het afgelopen jaar toen de koopkracht finaal onderuit ging. Dus ik zou zeggen: de bestaanszekerheid is een van de eerste dingen we nu moeten regelen om de impact van de andere crises minder groot te laten zijn voor onze kwetsbaarste inwoners.’

Belofte

Het woord belofte in de titel van het essay wekt verwachtingen. Dat het vertrouwen in de overheid daalt, komt mede doordat beloften lang niet altijd zijn ingelost. Heijkoop is zich daarvan bewust. ‘Als je beloften niet nakomt, veroorzaakt dat heel veel schade. Tegelijkertijd heeft de samenleving behoefte aan een overheid die zegt: hier willen wij ons voor inzetten en we gaan het waarmaken. Wij beloven een inkomen voor iedereen dat genoeg is om van te leven en we pakken de schuldenindustrie aan omdat kwetsbare inwoners geen verdienmodel mogen zijn.’
Eigenlijk, zegt Heijkoop, is het bizar dat zo’n belofte nodig is. Het is immers de grondwettelijke taak van de overheid om daarin te voorzien. ‘Het is een kernwaarde dat je iedereen mee wilt laten doen. Als je zelfs hier niet op kunt leveren, dan ben je geen overheid die inwoners leidt en beschermt, maar ze eerder in de weg zit. Dat moeten we ons aantrekken en daarom moeten we die belofte waarmaken, en ik vind dat de rijksoverheid zich hier ook aan moet committeren.’
En de gemeenten? Die moeten zich ook achter de oren krabben, zegt Heijkoop. Ook die kunnen nog een slag maken als het gaat over integraal werken en naast de inwoners staan in plaats van ertegenover. ‘Dit stuk is ook een oproep aan onszelf. Wij zijn onderdeel van diezelfde overheid en wij moeten ons ook kwetsbaar durven opstellen en op het gebied van bestaanszekerheid waar nodig onze werkwijze aanpassen. Onze sociale diensten maken nu de omslag van het benaderen van mensen op basis van vertrouwen in plaats van systemen en regels voorop te stellen. De ene gemeente maakt die omslag sneller dan de andere, maar wij erkennen in ieder geval dat we met elkaar één grote opdracht hebben.’